Gemiddelde klinische ligduur in ziekenhuizen
Indicatorwaarde
Aantal ligdagen
5,2
Verslagjaar: 2022
Trend
3-jarige trend
2020 | 2022 |
Stabiele trend; niet getoetst
Interpretatie indicator
Deze indicator geeft inzicht in de gemiddelde verblijfsduur van patiënten in het ziekenhuis. Een kortere ligduur kan bijdragen aan lagere kosten per behandeling, op voorwaarde dat de kwaliteit van de zorg niet afneemt en er geen verschuiving van zorg plaatsvindt (naar extramuraal). Wanneer patiënten sneller en even effectief behandeld kunnen worden, betekent dit dat de beschikbare ziekenhuisbedden efficiënter kunnen worden benut en verhoogt de doelmatigheid.
Internationaal
Sla de grafiek Gemiddelde klinische ligduur in ziekenhuizen 2021 over en ga naar de datatabelBron: OECD
- De invulling van deze indicator vertoont kleine verschillen tussen landen, zie "toelichting bij de berekening" voor verdere uitleg.
Trend
Sla de grafiek Trend gemiddelde ligduur in ziekenhuizen over en ga naar de datatabelBron: CBS StatLine
- Vanaf 2013 worden buitenlanders die in Nederlandse ziekenhuizen zijn opgenomen en klinische opnamen (Een klinische opname betreft een verblijf op een voor verpleging ingerichte afdeling, waarvoor één of meer verpleegdagen worden geregistreerd. ) van psychiatrie en revalidatie niet meer meegenomen.
Verantwoordingstabel
Toelichting |
|
---|---|
Volledige naam indicator |
Gemiddelde klinische ligduur in ziekenhuizen |
Bron |
Indicatorwaarde en trend: LMR (t/m 2013), LBZ (Landelijke Basisregistratie Ziekenhuiszorg. Voorheen Landelijke Medische Registratie (LMR)) (vanaf 2014) (gegevens bewerkt door het CBS) Internationale vergelijking: OECD (Nederlands cijfer gebaseerd op jaarverslagen van ziekenhuizen) |
Berekening |
Teller: totaal aantal ligdagen van alle klinisch opgenomen patiënten in een jaar Noemer: totaal aantal klinische opnamen (Een klinische opname betreft een verblijf op een voor verpleging ingerichte afdeling, waarvoor één of meer verpleegdagen worden geregistreerd. ) in een jaar |
Toelichting bij de berekening |
Ligdagen berekend als: Voor de trend is gebruik gemaakt van cijfers van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) gebaseerd op de LBZ van de gemiddelde ligduur bij klinische opname in Nederlandse ziekenhuizen (vanaf 2013 exclusief opnamen psychiatrie, revalidatie en buitenlanders opgenomen in Nederland; het effect hiervan op de trend is verwaarloosbaar). Door een verschil in berekening en kleine verschillen in populatie en definitie wijken de landelijke cijfers in de trend af van het Nederlandse cijfer in de internationale vergelijking. We zijn voor de internationale vergelijking uitgegaan van de gemiddelde ligduur in ziekenhuizen op basis van ligduur per diagnostische categorie. De diagnostische categorieën zijn gebaseerd op de "International Shortlist for Hospital Morbidity Tabulation (ISHMT)". Deze lijst van diagnostische classificaties is samengesteld om statistische vergelijkingen van ziekenhuis-data tussen landen te vergemakkelijken. De ISHMT wordt gebruikt door de OECD, WHO en Eurostat (WHO, 2005). Deze zeer brede definitie wordt echter door bijna alle OECD-landen nét iets anders ingevuld. Zo zijn er met name grote verschillen in het wel of niet meetellen van: gezond geboren baby’s, psychiatrische opnamen, dagopnamen, en privéklinieken. Het is daarom lastig om een goede internationale vergelijking te maken. Deze moet dan ook met voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. |
Interpretatie |
Deze indicator geeft inzicht in de gemiddelde verblijfsduur van patiënten in het ziekenhuis. Een kortere ligduur kan bijdragen aan lagere kosten per behandeling, op voorwaarde dat de kwaliteit van de zorg niet afneemt en er geen verschuiving van zorg plaatsvindt (naar extramuraal). Wanneer patiënten sneller en even effectief behandeld kunnen worden, betekent dit dat de beschikbare ziekenhuisbedden efficiënter kunnen worden benut en verhoogt de doelmatigheid. |
Deze cijfers zijn ook onderdeel van
- Staat van Volksgezondheid en Zorg: Kerncijfers voor beleid
- Onderwerp: Ziekenhuiszorg
- C. Hendriks (RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu))
- S. Brukx (RIVM)
- R. Gijsen (RIVM)